|
Heft, Burgers, ’t lied der vrijheid aan
En zingt ons eigen volksbestaan!
Van vreemde banden vrij,
Bekleedt ons klein gemenebest,
Op orde, wet en recht gevest,
Rang in der Staten rij.
Rang in der Staten rij.
Al heeft ons land een klein begin,
Wij gaan met moed de toekomst in,
Het oog op God gericht,
Die niet beschaamt wie op Hem bouwt,
Op Hem als op een burcht vertrouwt,
Die voor geen stormen zwicht.
Die voor geen stormen zwicht.
Zie in gena’ en liefde neer
Op onze President, o Heer!
Wees Gij zijn toeverlaat!
De taak, die op zijn schouders rust,
Vervulle hij met trouw en lust
Tot heil van volk en staat!
Tot heil van volk en staat!
Bescherm, o God, de Raad van’t land,
Geleid hem aan Uw vaderhand,
Verlicht hem van omhoog,
Opdat zijn werk geheiligd zij
En vaderland en burgerij
Ten zegen strekken moog’!
Ten zegen strekken moog’!
Heil, driewerf heil de dierb’re Staat,
het Volk, de President, de Raad!
Ja, bloei’ naar ons gezang
De Vrijstaat en zijn burgerij,
In deugden groot, van smetten vrij,
Nog tal van eeuwen lang!
Nog tal van eeuwen lang!
|
|